Gepubliceerd op 1 maart 2023

Geboren in 1907 als tuinderszoon in de Sloterpolder kwam Ben Sol na de lagere school als 12-jarige op de tuinderij van zijn vader te werken. Dat beviel hem helemaal niet, zodat hij een jaar later besloot om onderwijzer te worden. Na vanaf 1927 drie jaar lang op een reeks openbare scholen in Amsterdam gewerkt te hebben, begon hij in 1930 op de St. Jozefschool in Sloten. In 1944 werd hij daar hoofd van de nieuw opgerichte St. Willibrordusschool voor VGLO. Toen de school bij de invoering van de Mammoetwet in 1968 werd opgeheven, gaf Sol nog zes jaar les als gymleraar op de St. Jozefschool Sloten om in 1974 na 47 onderwijsjaren met pensioen te gaan. 

In de 31 pensioenjaren die daarna nog volgden schreef Ben Sol twee boeken: over zijn onderwijsloopbaan in '60 jaar in een klaslokaal', en over de tuinders aan de rand van de stad in 'De Amsterdamse tuinders'. Beide boeken zijn inmiddels uitverkocht. Nadat vorig jaar de volledige inhoud van '60 jaar in een klaslokaal' op deze website verscheen, is het nu de beurt aan 'De Amsterdamse tuinders'.

Het 108 pagina's tellende boek beslaat de periode 1880-1920. Naast een stukje familiegeschiedenis neemt de schrijver je als het ware mee op een wandeling door het Amsterdam van begin vorige eeuw, en dan vooral het gedeelte waar de Sloterpolder grenst aan de stad: de buurt rond de Overtoomse Sluis die Sol heel gedetailleerd weet te beschrijven. Maar uiteraard ook de Sloterpolder zelf: een in feite heel geïsoleerd gebied dat uitsluitend per bootje kon worden bereikt en dat vanaf de jaren '50 volledig onder het zand is verdwenen voor de bouw van Nieuw-West.

 

Een overzicht van de inhoud: 

Pag. 13-20 over zijn voorouders en de tuindersbevolking aan de west- en zuidzijde van de stad. 

Pag. 21-44 over de Baarsjespolder, Weteringpolder en Sloterpolder. 

Pag. 45-52 over de buurt rond de Overtoomse Sluis.

Pag. 53-78 over het leven in de Sloterpolder.

Pag. 79-108 over de herinneringen van Ben Sol aan zijn jeugd.

Verspreid tussen de letterlijke weergave van de tekst van het boek zijn de meest kenmerkende boekpassages van de auteur nog eens apart en vergroot in blauw vermeld. Aan het slot van deze publicatie vind je:

- twee boekrecensies die in 1989 in Het Parool en het Amsterdams Stadsblad verschenen;

- enkele foto's uit het begin van de vorige eeuw van de buurt rond de Overtoomse Sluis die Ben Sol in zijn boek uitgebreid beschrijft.

 

Ondanks alle schone beloften werd in 1987 een hardwerkend volk uit Amsterdam verdreven en nu voorgoed.

We kunnen ons maar moeilijk aan de indruk onttrekken dat de klucht van de Olympische Spelen een prachtig excuus was om het tuindersgebied op korte termijn te liquideren.

De tuinders moesten leven van Amsterdam, maar uiteindelijk zou Amsterdam hun ondergang worden.

Voor 1900 kwamen hier veel Duitse landarbeiders om bij de boeren gras te maaien. Sommige van deze Duitse immigranten zijn hier achtergebleven, vaak omdat zij kennis kregen aan een Hollands meisje.

De bedrijven waren alleen maar bereikbaar over het water. Deze geïsoleerde ligging bepaalde sterk het karakter van de bevolking. Tuinders vormden een oerconservatieve gesloten gemeenschap.

De meeste tuinderskinderen maakten de lagere school niet af en sommigen hadden nooit een school bezocht. Zo rond 1900 waren er tal van tuinders die lezen noch schrijven konden. Maar in rekenen waren ze zonder uitzondering ware matadoren.

In het gezin hadden jongens vaak de voorkeur boven meisjes. Dit was niet alleen zo bij vaders, maar mogelijk nog meer bij de moeders, die in een jonge knaap al een hele man zagen en hem als zodanig ook behandelden.

Was het in de Sloterpolder en Baarsjespolder saai en eentonig, hier in de Weteringpolder was alles leven en jolijt wat de klok sloeg.

En al maar verder trokken de tuinders de Boerenwetering in, zodat de laatsten tenslotte tegen de Zuidelijke Wandelweg aan zaten. Maar ook hier moesten zij verdwijnen.

Hoe ouder de bedrijven, hoe hoger boven het polderpeil en hoe dikker de laag teelaarde.

Familiebezoek ging per roeiboot. Familie uit de stad moest altijd gehaald en weer terug gebracht worden. Meestal kondigden familieleden lang van tevoren hun bezoek per briefkaart aan.

Midden op het eerste bruggetje bij het Surinameplein kwam een hek met slot, want je kon toch zo maar niet iedere vreemdeling door de polder laten lopen.

Amsterdammers wisten nauwelijks van het bestaan van de Sloterpolder af. Zelfs mensen in een toch nabijgelegen wijk als Cremerplein en omgeving hadden er nooit van gehoord.

Als jongetje van 7 jaar stond ik eens vol aandacht naar het uitspannen te kijken. Plotseling pakte de koetsier mij op en zette mij boven op het paard.

De wagen liep rechtdoor en de paarden stortten zich door de grote winkelruit van de bakkerij. De arme dieren waren zo verschrikkelijk gewond, dat zij ter plaatse door een slager moesten worden afgemaakt.

Ik heb zo het vermoeden dat de nakomelingen van Oom v.d. Aat of van zijn zoon Wim nog in het bezit zijn van verschillende interessante tekeningen en schilderstukjes van het buurtje rondom de Overtoomse Sluis.

Gebrek aan goed drinkwater was het grootste ongerief van het leven in de Sloterpolder.

Het electrisch licht was voor de polderbewoners een enorme vooruitgang, hoewel bij onweer de bliksem nog weleens in de bovenleiding sloeg en men dan toch weer in het donker zat.

Ik heb een tijd meegemaakt dat mijn moeder vier maal per dag voor warm eten zorgde. De laatste keer was 's avonds om 10 uur wanneer ik uit les thuiskwam. Nu na zo'n vijftig jaar kan ik nog geen gebakken aardappelen zien.

Een tuinbouwconsulent uit West-Friesland heeft mij eens gezegd: "Nergens in Nederland is de grond zo geschikt voor de groenteteelt als in de Sloterpolder".

In een populair verhaal wordt verteld dat men in de Sloterpolder alleen maar gele komkommers verbouwde, omdat de Amsterdamse huisvrouw meende dat de groene nog niet rijp waren.

Bewaarden ze voorheen hun spaargelden in klinkende munt in een oude kous of Keulse pot, nu konden ze die veilig beleggen.

Enkele jaren later werden de houten groenteschuiten vervangen door grote ijzeren boten met binnenboordmotor. Toch zijn enkele tuinders nog hardnekkig met hun schuitje blijven roeien, zelfs tot het einde van de Sloterpolder in 1954.

In de twintiger jaren werd het tuinbouwconsulentschap ingesteld. Deze man werd door de tuinders nu niet bepaald met open armen ontvangen. Men had maar weinig vertrouwen in zijn vakkennis.

Hoewel de tuinders geheel door water omgeven waren, was het aantal dat de zwemkunst meester was uiterst gering.

Wanneer de markt ten einde liep en de prijzen daalden, waren er bepaalde lieden, piekeniers genaamd, die de groenten voor een zacht prijsje opkochten.

Mijn geboortehuis stond aan de Postjeswetering op de kruising van de Boerensloot zo ongeveer tussen nu de brug van de Hoofdweg en de Admiralengracht in.

Vader leidde z'n bedrijf met veel vakmanschap en veel liefde voor z'n beroep. Hij werkte van de vroege morgen tot de late avond en maakte soms dagen van 17 uur en meer.

Het huis bleef echter staan totdat in 1956 de Gemeente Amsterdam het met de grond gelijk maakte, nadat reeds jaren daarvoor mijn geboortehuis aan de Postjeswetering slachtoffer was geworden.

Ik liep op de steiger, keek om en stapte pardoes ernaast, ging kopje onder en lag te spartelen in het drekwater. Mijn broer haalde mij eruit en bracht mij thuis. De stank was onbeschrijflijk.

Mijn broer bracht mij bij de juffrouw van de eerste klas, waarin nog 47 andere jongetjes gezeten waren. Door de geïsoleerde ligging van mijn woning had ik buiten mijn broertjes en zusjes maar weinig andere kinderen meegemaakt.

Zittenblijven was in die tijd een veel voorkomend verschijnsel. Veel jongens verlieten reeds in het 4de of 5de leerjaar de school nadat ze 1 of 2 maal gedoubleerd hadden.

Wanneer je om een of andere reden niet gelijk met broertjes of zusjes naar huis ging, moest je maar wachten totdat er iemand met een bootje de polder inging en dan ook nog een beetje in de buurt van je huis kwam.

Aan de winteravonden heb ik niet zo'n prettige herinnering. 's Avonds zo'n uur of 6 nam vader z'n oudste jongens mee naar de schuur om de wintergroenten schoon te maken.

De zondagen vond ik verschrikkelijk. Dan zat je echt op een eiland. Wanneer je vroeg naar de kerk was geweest had je een lange dag van verveling voor je. Bomen klimmen, slootje springen en zo waren er dan niet bij, omdat je zondags je nette pakje aan had.

Na zes klassen lagere school gingen de deuren voor mij dicht. Ik stapte de grote wereld binnen, toegerust met een loffelijk ontslag. Ik was nog elf jaar, maar zou spoedig 12 worden. Ik kwam bij  mijn vader in het bedrijf, de normale gang van zaken voor jongens uit de Sloterpolder.

Ik had een artikel in de krant gelezen en besloot toen onderwijzer te worden. Dit was in de Sloterpolder nog nooit vertoond. Er waren wel eens jongens naar een Missiehuis gegaan om broeder of pater te worden, maar een jongen die verder wilde leren en dan nog wel voor schoolmeester, was nog nimmer voorgekomen.

Helaas is er niets, maar dan ook niets meer van over. De woestenij aan de Louwesweg is de laatste stille getuige...

 


Twee recensies van het boek: Het Parool (10-7-1989) en het Amsterdams Stadsblad (2-8-1989) 

 


Links: het einde van de Overtoom richting Overtoomse Sluis en de bocht naar de Amstelveenseweg (1915). Rechts: de Overtoomse Sluis gezien vanaf de Sloterkade naar het zuiden (1925). Links tussen beide hoogbouwhuizen het begin van de Amstelveenseweg. Uiterst rechts het nog bestaande Aalsmeers Veerhuis.

 

Links: De Kostverlorenvaart bij de Overtoomse Sluis met links de in 1901 gedempte Overtoom. Het hoge huis op de hoek van de Sloterkade en de Bosboomstraat (nu Andreas Schelfhoutstraat) is het enige huis dat er nu nog staat. De overhaal vanuit de Sloterpolder valt op de linkerfoto (1925) net buiten beeld en bevindt zich direct rechts van het rechterhuis. Rechts: Hier staat ditzelfde huis met direct rechts daarvan de overhaal naar de lager gelegen Sloterpolder (1915).